Afstellen van roeiboten

Afstelling

Wat is het belang van een goede afstelling?

Iedereen heeft weleens ervaren hoe slecht het roeit met een riem die op diepen of overslaan staat. Nu is dit een geval waarbij een verkeerde afstelling direct voelbaar is. Er zijn ook effecten die wat minder direct naar de oorzaak wijzen en toch een negatieve invloed uitoefenen.

Een goede afstelling is een basisvoorwaarde om goed te kunnen en te leren roeien. Met een goede afstelling kan men bovendien het hoogste rendement en dus de hoogste snelheid bereiken.

Afstellen is – in tegenstelling tot wat vaak wordt gezegd – niet moeilijk. Het is wel belangrijk dat het zorgvuldig en nauwkeurig gebeurt. Je werkt steeds het zelfde lijstje af: meten, noteren, aanpassen, meten, noteren, etc., tot het naar wens staat. Om te gaan afstellen moet je eerst weten hoe je je afstelling wil hebben.

Goed afstellen kost tijd. Ervaren afstellers zijn circa 15 minuten per rigger kwijt. Bij onervaren afstellers kan dat al snel oplopen tot circa 30 minuten per rigger. Neem die tijd ook, er is namelijk weinig irritanter dan roeien met een slechte afstelling waar drie kwartier aan is gewerkt, terwijl het met een uurtje wel goed was geweest.

Met de afstelling streven we na dat:

  • de bladen niet diepen of uitlopen;
  • de afstelling niet te licht of te zwaar is;
  • het voetenbord goed afgesteld staat zodat de roeier goed voor zijn werk zit;
  • de hoogte dusdanig is dat er effectief bijgehaald kan worden en er voldoende ruimte is om de riemen gemakkelijk door de boot te bewegen.

Definities afstellen roeiboot

Span boordroeien De afstand van het midden van de boot tot het hart van de dolpen.
Span scullen De afstand tussen het hart van de dollen.
Binnenhendel Afstand tussen de drukkant van de kraag en het uiteinde van de hendel.
Overlap De afstand die de binnenhendel bij boordroeien over het midden van de boot steekt. Overlap = binnenhendel – dolafstand + 2 cm.
Overlap scullen De afstand die de binnenhendels overlappen indien ze haaks op de kielbalk horizontaal in de dollen liggen. In formule: 2 x binnenhendels + 2 x halve dolbreedte – span.
Bladhoek Hoek van het blad ten opzichte van de verticaal voorover.
Buitenwaartse hoek Hoek van de dolpen ten opzichte van de verticaal haaks op de vaarrichting.
Door het werk Het aantal centimeters die de slidings voor de drukkant van de dol richting achterpunt uitsteken.
Dolhoogte Hoogte van het ligvlak van de dol, gemeten dichtbij het drukvlak, boven het diepste punt van het bankje als dit de voorstops raakt.

 

Bij deze afbeelding onderscheiden we:

  • Binnenhendel (inboard)
  • Buitenhendel (outboard)
  • Totale lengte (overall lenght)

Riem

Er zijn diverse typen bladen:

  • Macon
  • Bigblade
  • Smoothie
  • Vortex Edge
  • Fat Smoothie

Bladen

Het gereedschap

Met het volgende gereedschap kan men een roeiboot afstellen:

  • 2 schragen
  • waterpas
  • rolmaat 3-5 meter
  • hoekmeter
  • rechte lat (aluminium koker) van ongeveer 11⁄2 meter lengte.
  • steek sleutels 10, 13, 15 en 17
  • dop- of pijpsleutel 10
  • kleine combinatietang
  • bahco
  • inbussleutels 5 en 6
  • platte schroevendraaier
  • kruiskopschoevendraaier
  • lijmtang en roltap
  • buigijzer (ook wel Buigharrie) genoemd)
  • dolhoekdopjes (bij concept 2 dollen)
  • stelhand, is een hulpmiddel waarmee de rolbeweging van de boot singles wordt tegen gegaan zodat de buitenhoek gemeten kan worden.

Opriggeren

Meestal zijn de riggers genummerd vanaf de boeg (nummer 1) waarbij van een orthodoxe opstelling is uitgegaan.

Zorg dat de juiste riggers op de juiste plaats gemonteerd worden. Indien er op de riggers een verstelmogelijkheid is in de vorm van meerdere boutgaten (hoogte) zet de rigger dan op een gemiddelde maat aan de boot.

Onder de moeren dienen metalen ringen (sluitringen) te zitten ter bescherming van de rigger.

Volgorde van afstellen

De beginpositie van de boot is zonder eventuele drukstangen en met een kale dolpen (dus dol en vulringen er niet op).

De volgorde van afstellen van een nieuw af te stellen boot is:

  1. Meet de lengte van de riemen en alle hoeken van de riemen, bepaal aan de hand daarvan het te gebruiken span en dolhoeken.
  2. Stel de hoogte.
  3. Stel het span. Meet zo laag mogelijk omdat dan een eventueel afstandverschil door een hoek in je dolpen die niet mee wordt genomen in de meting.
  4. Stel de aftand door het werk.
  5. Stel de buitenwaartse hoek van de dolpen in (0° of minder dan 1° naar buiten). Zorg dat je voor alle hoeken zoveel mogelijk dezelfde hoek aanhoud.
  6. Stel de voorwaartse hoek van de dolpen in (0° of minder dan 1° voorover). Zorg dat je voor alle hoeken zoveel mogelijk dezelfde hoek aanhoud.
  7. Stel de voorwaartse hoek van het aanlegvlak ten opzichte van de dolpen in. Tezamen met de voorwaartse hoek is dit de dolhoek. (Dit kan slechts met plaatjes, Concept II en Conische dollen, anders is het 4°)
  8. Stel de binnenhendel van de riemen af op de eerder bepaalde waarde.
  9. Stel de hoek van de voetenborden af (ca. 45°)
  10. Stel de hoogte van de voetenborden af (voorlopig de middenwaarde)
  11. Bepaal individueel per roeier de plaats van het voetenbord

Span

Tezamen met de riemlengte en binnenhendel bepaalt het span de haallengte. Een kleiner span geeft een langere en dus zwaardere haal. We zien dan ook dat de snellere nummers een kleiner span hebben. Hierbij speelt de kleinere binnenhendel, bij een constante overlap, eveneens een grote rol. Naar verhouding heeft 1 cm lichter of zwaarder op de riem minder effect dan 1 cm verandering op het span. Bij het afstellen van het span moeten de dollen symmetrisch staan ten opzichte van de kielbalk. Meestal controleert men dit door meting van de dolafstand aan bakboord en aan stuurboord. Men kan ook de afstand van de dol tot de slidings meten.

Nummer Span Hendel
4* 156–158 86–88
2* 157–158 87–89
1* 158–161 87-90
8+ 83–85 113–116
4–/4+ 84–86 114-117
2– 85–87 115–118
2+ 86–88  116–119

Hoogte

De dolhoogte is te meten door de lat over de boorden te leggen en de hoogte tot het hoogste punt van het ligvlak te meten en de hoogte van de lat boven het bankje diepste punt van het bankje hierbij op te tellen. Indien de waterverplaatsing van het schip bij de ploeg past, stelt men de hoogte van de dol op ongeveer 17 cm af. De afstelling wordt op het water gecontroleerd en zodanig bijgesteld dat de roeier:

  • ongeveer een blad ruimte boven het water heeft als de hendels op de dijen rusten. De bladen staan hierbij verticaal.
  • effectief kan bijhalen.

Bij roeiers met korte ruggen en dikke dijen kunnen deze twee voorwaarden met elkaar in conflict komen. Probeer dan een gulden middenweg te vinden.

Bij scullboten stelt men stuurboord 1 tot 2 cm hoger af dan bakboord. Dit uiteraard omdat scullers links boven rechts roeien.

Buitenwaartse hoek

Begin de boot in de dwarsrichting waterpas te zetten door de rigger met behulp van de lat en een lijmtang of wat tape vast te zetten op de grond. De beste manier om de hoek te meten is met behulp van een verschilmeting tussen de binnenkant van de dolpen en de buitenkant en dan door 2 delen. De boot dient gedurende die meting in dezelfde positie gefixeerd te blijven. Omdat je een verschil meting doet is het niet perse nodig om de boot waterpas te leggen.

De buitenwaartse hoek kan op op 0° afgesteld. Houd voor een plezierige catch en makkelijk release van het blad een buitenhoek aan tussen de 0,5° en 1°. Een hoek naar buiten zal de bladhoek bij de inzet vergroten en bij de uitzet verkleinen. Een binnenwaartse hoek heeft het omgekeerde effect.

Bladhoek

De dolhoek wordt zo afgesteld dat de bladhoek 3° tot 5° bedraagt. Moderne riemen zoals Croker en Concept 2 hebben een 0°-hoek in de riem. (Oudere riemen hebben een wig ter hoogte van de kraag zodat er al een hoek van 2 tot 4° ingebouwd is in de riem.)

IJk de hoekmeter op de grundels. Dit zijn de lange latten waaraan de boorden bevestigd zijn.

In principe kunnen we de wig van de riem opmeten en de hoek van de dol afstellen tot de gewenste eindwaarden bereikt worden. Een andere mogelijkheid is het meten van de bladhoek op het blad als deze in de dol rust. De hoekmeter wordt hierbij in het midden van het blad enkele centimeters van de bladtip gehouden. De riem staat hierbij loodrecht op de boot.

Door het werk maat

De door het werk maat bepaalt samen met het span en het voetenbord de verdeling van haalsectoren voor en achter de dol.

  Boord Scull
Voor de dol 50–60° 60–70°
Achter de dol 30° 40°  

Deze door het werk maat heeft alleen zin als de roeier bij een goede voetenbordafstelling ook werkelijk zijn voorstops haalt.

Riemen

De binnenhendel-afstelling bepaalt samen met het span het verzet. De overlap bij scullen is goed als deze ligt tussen de 20 tot 24 cm. Indien het voetenbord goed staat, zal de roeier de hendels hiermee het prettigst door de recover kunnen voeren en het effectiefst kunnen bijhalen.

De overlap bij het boordroeien kan het beste tussen de 30 tot 34 cm liggen.

De binnenhendel stelt men zo af dat men zowel lichter als zwaarder kan stellen zonder buiten de bovengenoemde bereiken te vallen.

Riemlengte

Categorie Boord Scull
  Bigblade Bigblade
Heren Zwaar 375–376 298-291
Heren Licht 373–374 287–291
Dames Zwaar 372–374 287–290
Dames Licht 370-372 286–289
Jongens 372–374 287–290
Meisjes 370-372 286-289

Fat smoothies boord kunnen circa 5 cm. en fat smoothies scull kunnen circa 3 cm.  korter worden afgesteld.

Voetenbord

Het voetenbord bepaalt samen met de hoogte van het werk of de roeier gemakkelijk in de boot zit tijdens het roeien. Bij het boordroeien stelt men de voetenbord zo af dat in de uitzetpositie het uiteinde van de binnen hendel tot de buitenkant van de borstkas reikt. Dit geldt ook voor scullen. Hierbij bevindt de rug zich 30° door de verticaal.

De hoek van het voetenbord zelf ten opzichte van de grundels is tussen de 40 en 45°. Het diepste punt van de hielkappen ligt op 17 tot 19 cm onder het diepste punt van het bankje, als deze tegen de voorstop staat.

Weersomstandigheden

Men kan op twee manieren zwaarder of lichter afstellen:

  • door het span te veranderen;
  • door de binnenhendel afstelling te veranderen. Uit de praktijk blijkt dat veranderen van het span niet nodig is om lichter of zwaarder af te stellen voor wedstrijden.

Hieronder volgen de maximaal verantwoorde afstellingswijzigingen bij verschillende weersomstandigheden:

Hendel Opmerkingen
warm, vochtig +1 cm.
lichte tegenwind +1 cm.
zware tegenwind +2 cm. eventueel span lichter
stormwind tegen +2 cm. kortere halen en span lichter
lichte meewind — geen verandering in afstelling
zware meewind –1 cm.
stormwind mee –1 cm.

Indien nodig dient bij golven het werk 1⁄2 tot 1 cm hoger afgesteld te worden om meer ruimte boven het water te krijgen.

Gevolgen

Elke verandering van de afstelling van een onderdeel aan de boot heeft meerdere gevolgen. Bij het aanpassen van de afstelling dient dus goed vooruitgedacht te worden welke consequenties dit met zich meebrengt.

Voetenbord

naar de achterpunt

  • de boot ligt achter dieper
  • het bereik wordt groter
  • de eindhaal wordt bekort
  • de binnenhendel moet korter

naar de boeg

  • de boot ligt voor dieper
  • het bereik voor wordt korter
  • de eindhaal wordt sterker
  • onder andere de beentrap wordt moeilijker

hoger

  • het drukpunt op het voetenbord komt hoger te liggen
  • er komt meer druk op het rolbankje
  • het bovenlichaam komt slechter over de knieën heen
  • de lengte voor moet worden ingeperkt
  • des te meer moet de lengte voor de inpik door het buigen van de knieën, dus met de rijafstand, bereikt worden

steiler

  • de horizontale krachtoverdracht wordt beter
  • de eindhaal wordt beter
  • lengte voor wordt moeilijker gehaald
  • de hielen komen los van het voetenbord

vlakker

  • het aantrappen voor wordt makkelijker
  • in de eindhaal moeten de voeten verder worden gestrekt

Dolafstelling

hoger

  • de balans wordt moeilijker
  • de bewegingsvrijheid bij het uitzetten wordt groter
  • er wordt verder van het water afgezeten

lager

  • de balans wordt makkelijker
  • de bewegingsvrijheid bij het uitzetten wordt minder
  • de hoek met het water wordt kleiner
  • er kan meer kracht gezet worden

span groter

  • de binnenhendel kan lichter worden gezet
  • de overbrengingsverhouding wordt lichter
  • de haalsnelheid neemt toe
  • de overlap neemt af
  • de aandrijving ligt verder van de boot
  • bij verstoringen wordt de koersvastheid minder
  • de rigger geeft meer mee

span kleiner

  • de krachtoverbrenging wordt stabieler
  • de overbrengingsverhouding wordt zwaarder
  • de lengte in de keerpunten neemt toe
  • de overlap neemt toe

bladhoek groter

  • het blad blijft makkelijker aan de oppervlakte
  • de overbrengingskracht wijkt meer af van de horizontaal
  • het blad draait moeilijker

bladhoek kleiner

  • de voorstuwing wordt efficiënter
  • het blad wordt makkelijk te diep geplaatst
  • de haal moet vlakker worden gemaakt
  • het blad draait makkelijker

voorwaartse hoek groter

  • de bladhoek in de middenhaal neemt toe
  • de haal wordt boogvormiger

voorwaartse hoek kleiner

  • de bladhoek in de middenhaal neemt af
  • de haal wordt U-vormiger

buitenwaartse hoek groter

  • de bladhoek in het keerpunt voor neemt toe
  • de bladhoek in het keerpunt achter neemt af
  • het blad wordt moeilijker te diep geplaatst
  • de einddruk is makkelijker uit te voeren

buitenwaartse hoek kleiner

  • de bladhoek in het keerpunt voor neemt af
  • de bladhoek in het keerpunt achter neemt toe
  • het blad wordt makkelijker te diep geplaatst
  • er moet meer getild worden achter

blad dieper door het water

  • de effectieve waterarbeid wordt korter
  • de overlap bij scullen hindert meer

Riem

roeiers groter

  • de riem kan – niet moet – groter zijn

riemen zijn langer

  • het krachtverlies door buiging neemt toe
  • de keerpunten moeten sneller worden uitgevoerd

binnenhendel korter

  • de krachtoverbrenging wordt zwaarder